Er staat niets op de agenda. |
In 1909 werd de eerste Rumely Oil-Pull trekker getoond en in productie genomen.
De motor was een liggende twee cilinder, gebruikte petroleum als brandstof. De motor werd met olie gekoeld en was voorzien van een regulateur. Naast de Oil-Pull met één- of twee liggende cilinders, die tot 1929 in productie waren. Werden er ook kleinere types toegevoegd onder andere de Ideal-Pull. Dit was een vier cilinder in lijn met waterkoeling. Deze trekker had twee grote voorwielen, waarvan slechts één aangedreven, en één achterwiel waarmee werd gestuurd. Het type Do-All met een vier cilinder in lijn en de Rumely 6A met een vierkante zes cilinder
kwamen in 1928 op de markt. De Advance-Rumely trekkers bleven in productie tot 1931. Daarna werd de firma overgenomen door Allis-Chalmers.
De Allis-Chalmers Company werd in 1901 gesticht en kwam voort uit de fabriek P. Allis en co een belangrijke naam op het gebied van stoommachines en industrie uitrustingen. Vanaf 1914
werd de bouw van landbouw trekkers in het programma opgenomen. In 1928 werd de Monarch Tractor Company en in 1931 de succesvolle onderneming Avance-Rumely overgenomen.
Zo kwam in 1929 het model U van de band en bleef tot 1944 in productie.
Een lichtere type wieltrekker was de WC en WF, gebouwd van 1934 tot 1948 en daarna vervangen door de WD die gebouwd is van 1948 tot 1953. In 1954 kwam de WD 45 met een diesel zes
cilindermotor van Buda. Daarnaast kwamen er ook nog rupstrekkers op de markt met de dezelfde motor. Dit was het type M , WM. Deze werden vervangen door trekkers met meer vermogen. De HD 7, HD10 en HD 14.
De Allis-Chalmers B was voor vele doeleinden inzetbaar en was een lichte en goedkope trekker voor de kleine bedrijven. Dit type is gebouwd van 1937 tot 1957. Hij werd van 1948 vanuit Engeland ingevoerd.
Vanaf 1939 werd ook het type C en CA gebouwd. De C was leverbaar met een smalle vooras en twee dicht bij elkaar geplaatste voorwielen. De CA had een doordraaiende aftakas, deze werden later vanaf 1950 ook in Engeland gebouwd en geleverd met een Perkins P3 Dieselmotor.
De Amerikaanse AC trekkers waren niet onbekend in ons land. Voor 1950 waren de modellen U, WF en WC vrij populair. In 1955 kwam de D 270 op de markt. De lichte verzorgingstrekker was de Allis-Chalmers G. Begin jaren 60 kwam de FD-serie en die bestond uit de FD 3, FD 4, en de relatief zware FD 5. Het populairst type de ED 40 werd een aantal keren geïntroduceerd, in 1965 kwam ED 40 Super de luxe uitvoering met meer vermogen op de markt. Rond 1970 kwam de uitvoering met het z.g. Deptomatic systeem voor de regeling van de trekweerstand bij het ploegen.
Net als andere Amerikaanse merken kreeg ook Allis-Chalmers zware concurrentie van de Europese merken en verdween uiteindelijk van de markt in ons land.
Veel later kwamen de Allis-Chalmers kniktrekkers met vermogens van 200 pk en meer naar Europa. In 1984 zat Allis-Chalmers financieel in een lastige positie, waardoor het overgenomen werd door de Duitse KHD. Deutz-Fahr bracht de Allis tractoren onder de naam Deutz-Allis opnieuw uit. De oranje kleur werd hierbij vervangen door groen. In 1991 werd het bedrijf Deutz-Allis verkocht aan AGCO.
Case was in de vorige eeuw één van de bekendste fabrikanten van onder ploegen, dorsmachines, locomobielen en stoomtrekkers. Case fabriceert sinds 1911 trekkers. Het eerste ontwerp was met een horizontale twee cilinder petroleummotor. Hierop volgde in 1913 een kleiner model eveneens een twee cilinder. Na 1945 kwamen meer moderne typen onder andere de VA, de S, de D en de LA. Van deze trekkers werden de VA en de S veel in hoge uitvoering geleverd voor verzorgingswerk. In de periode 1953 tot 1956 de Case 300, 400 en 500 de opvolgers van de types S, D en LA. De 500 werd met een zes cilinder dieselmotor geleverd. In 1959 nam de Case Company alle aandelen van Vierzon over uit Frankrijk. Het type 730 werd voor eerst gezien op de Salon in Parijs in 62.
Deze serie bestond uit de 730, 830 en 930, het was duidelijk een trekker uit de VS.
Dat gold ook voor de zware typen vanaf de 1270 tot en met de 2670. Case zorgde in 1975 ook voor meer comfort in de toen al erg geluidsarme cabine, door deze te voorzien airconditioning. In 1971 werd het toenmalige zelfstandige bedrijf J.L. Case Co opgekocht door Tenneco. Deze holding kocht ook in 1973 de David-Brown fabriek op om in Europa meer vaste voet te krijgen.
De Caterpillar Tractor Company dateert uit 1925, en ontstond door een fusie van Holt en Best. Beiden waren reeds actief op het terrein van rupsvoertuigen en trekkers.
Holt was de eerste die de naam Caterpillar (rups) gebruikte en als handelsmerk liet vastleggen. Dit merk is over de hele wereld bekend geworden. De eerste typen na 1925 waren de Thirty en Sixty. Deze beiden typen werden uitgerust met een 4 cilinder petroleummotor en werden opgevolgd door de Twenty en de Fifteen.
In ons land zijn vooral bekend de R 2 en R 4 en vanaf 1931 de typen D 2, D 4, D 6, D 7 en D 8 . Bij al deze trekkers werd de ingebouwde dieselmotor gestart met een twee cilinder benzinemotor. Het hoofdkantoor van Caterpillar staat in Peoria in de staat Illinois. Het bedrijf is grootste fabrikant ter wereld van bouw- en mijnbouwmachines.
De Cleveland Tractor Company in Ohio begon in 1917 met de fabricage van rupstrekkers. Cletrac noemde als voordeel dat beide rupsbanden in bochten bleven trekken. Een nadeel was de grote kans op slip, en een grotere draaicirkel. Cletrac was naast A-C en I.H.C. een serieuze concurrent van Caterpillar. De eerste trekker, type 10/20 had tot 1921 een 4 cilinder Weidely petroleummotor, pas later kwam er ook een zwaardere uitvoering.
Ook werden naast exemplaren van eigen fabricaat, motoren van Wisconsin en Hercules gebruikt. In 1935 kwam een lichte rupstrekker uit voor verplegingswerk type HG. Deze trekker is na 1945 als
Oliver HG met rubber rupsbanden geleverd. De zwaardere typen AD, BD, DD, en de FD / FDE verkrijgbaar. In 1944 werd de Cletrac overgenomen door de Oliver Corporation. In begin van de jaren
zestig werden Cletrac en Oliver bij White onder gebracht.
Henry Ford bouwde tot 1917 meer dan 50 experimentele modellen voor trekkers, maar de echte productie zou toen nog niet zijn gestart, als de oorlog dit niet noodzakelijk had gemaakt. Er was een enorme vraag naar trekkers uit Engeland, in verband met de grote voedselschaarste door de blokkade van Duitsland.
Ford kreeg een order van 7000 stuks en besloot de serieproductie van de Fordson F op te starten. Zes maanden later was deze voltooid en de productie steeg tot 344.421 stuks eind 1918. Tot 1928 zijn er in de Verenigde Staten 739.977 stuks gebouwd. Daarna werd de productie naar Cork in Ierland overgebracht, waar al in 1919 een bescheiden begin was gemaakt.
De Ford N-serie trekkers (9N, 2N, en 8N) zijndoor Ford tussen 1939 en 1952 gebouwd de Harry Ferguson besluit dan om Henry Ford te overtuigen om zijn tractor in productie te nemen, na
een demonstratie op Fords landgoed wordt besloten dat Ford de tractoren zal bouwen met het Ferguson systeem en Ferguson zorgt voor de verkoop en de werktuigen. De afspraak tussen de twee heren werd bezegeld door het schudden van elkaars hand en ging de geschiedenisboeken in als de "handshake agreement". Dit resulteert in 1939 tot de geboorte van de Ford 9N die een groot succes zal kennen in de VS, door het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog is deze nooit in Europa verkocht.
De 9N was de eerste in Amerika gemaakte trekker voor productiemodellen met het Harry Fergusons driepunts hefinrichting systeem, een ontwerp dat nog steeds wordt gebruikt. Het werd
uitgebracht in oktober 1939. De 2N, geïntroduceerd in 1942, was de 9N met enkele verbeterde details.
De 8N, die in juli 1947 debuteerde, was een grotendeels nieuwe machine met meer kracht en een verbeterde transmissie.
De 8N werd een populaire landbouwtrekker in Noord-Amerika. Wereldwijd werden meer dan 530.000 exemplaren van 8N verkocht.
Na de oorlog in 1946 begint Ferguson de productie van zijn eigen trekker in Coventry, Engeland nadat er onenigheid was ontstaan tussen Ferguson en Fords kleinzoon. De Ferguson TE 20 (Tractor England 20 pk) zal een ongekend succes blijken en meer dan half miljoen exemplaren zijn wereldwijd verkocht! Het model dat voor de Amerikaanse markt gebouwdwerd, de TO (Tractor Overseas) zal wederom bij de Amerikaanse boeren in goede aard vallen waardoor er niet minder dan 300.000 exemplaren verkocht werden.
In 1953 kwam de NAA Golden jubilee model of te wel de Red Tiger in verband met 50 jaar bestaan van de Ford Motor Company op de markt.
In 1954 wordt de Red Tiger opgevolgd door het type 600. Dit type werd gebouwd tussen 1954 en 1957. De tractor is vergelijkbaar met de Golden jubilee maar dan met iets meer vermogen (31 pk). Van de 600 zijn er verschillende varianten uitgebracht te weten 620, 630, 640, 650 en 660. Dit heeft te maken met het aantal versnellingen, wel of geen PTO, met of zonder
een hydraulische hefinrichting. De 700 serie die in dezelfde tijd werd uitgebracht is dezelfde trekker als de 600 maar dan met een smalle vooras (row crop). Ook hier zijn weer verschillende uitvoeringen leverbaar.
Voor de 800 en de 900 serie geld eigenlijk hetzelfde. De 800 is vergelijkbaar met de 600 serie maar dan met een vermogen van meer dan 40 pk en de 900 is de row crop uitvoering van de 800. In 1958 worden de 600 en 700 vervangen door de 601 en de 701 Workmaster met een vermogen van 34 pk. Ook zij hier weer verschillende modellen leverbaar met elk een andere type aanduiding en vanaf 1959 konden deze tractoren ook geleverd worden met Select-O-Speed. Dit systeem biedt 10 versnellingen vooruit en twee achteruit, volledig onder belasting schakelbaar zonder het koppelingspedaal te gebruiken. Op de spatborden en de wielen na zijn deze tractoren nagenoeg rood. Voor de 800 en de 900 serie komen de 801 en de 901 Powermaster serie met een vermogen van 50 pk. In 1959 wordt de kleinere 501 Workmaster serie aan het programma toegevoegd. De trekker die hoofdzakelijk bedoeld is om tussen de gewassen te kunnen rijden heeft een vermogen van
rond de 27 pk. De gehele 01 reeks is ook in dieseluitvoering leverbaar.
Vanaf 1962 vervangt Ford de 601 voor de 2000 en de 801 voor de 4000. De lijn werd afgerond met de Ford 6000 met een sterke zescilinder motor. Dit was echter een mislukking en Ford was verplicht om de meeste te vervangen vanwege technische problemen. Intussen worden als samensmelting tussen de Amerikaanse en de Europese Ford takken de Fordson Super Dexta en de Fordson Super Major vanuit Engeland geïmporteerd. In Amerika worden de types Super Dexta en Super major niet gebruikt maar worden respectievelijk aangeduid als Ford 2000 en Ford 5000. Het Fordson logo verdwijnt van de tractors en vanaf 1964 krijgen alle Ford tractoren hetzelfde Ford embleem.
Inmiddels zijn alle Amerikaanse en Europese trekkers voorzien van dezelfde blauw met grijze kleur. De wereldwijde tractorlijn die Ford altijd heeft gewild is nu een feit. Het hele Ford gebeuren wordt niet langer onderverdeeld in Ford en Fordson. In 1964 ondergaan de serie 2000 t/m 4000 een opknapbeurt en krijgen een nieuwe Ford driecilinder motor. De 5000 is voorzien van een nieuwe viercilinder Ford dieselmotor en de 6000 wordt omgedoopt tot 6000 Commander.
Al deze bovengenoemde tractoren die na de Red Tiger in Amerika zijn gebouwd zijn in ons land nauwelijks of nooit geïmporteerd. Vanaf 1968 wordt de serie vanuit Amerika uitgebreid met de 8000 met een vermogen van 105 pk en in 1969 met de 9000 van 130 pk. Beiden zijn voorzien van een zescilinder Ford motor. Ford komt vanaf 1977 met de zware kniktrekkers die bij Steiger in Fargo (Noord Dakota) gebouwd werden. Het gaat om vier typen variërend van 210 tot 325 pk. In Europa zijn alleen de FW-30 en de FW-60 geleverd.
De Hart-Parr Tractor Works ontstaat vanaf 1902 en werd de nr. 1 uitgebracht met een horizontale twee cilinder petroleummotor. Vanaf 1929 werd er samengewerkt met Oliver en de in 1930 uitgebrachte 18/28 kreeg voor het eerst de naam Oliver-Hart-Parr. Vanaf 1937 werd alleen de naam Oliver gevoerd.
International is ontstaan in 1902 door de samenwerking tussen McCormick en Deering. Beide bedrijven waren toen actief op maaimachines en graanmaaier-zelfbinder. In 1906 kwam de trekker
productie op gang.
In 1911 kwam de Mogul en de Titan op de markt. In 1922 tot 1939 werd de kleinere 10/20 gebouwd die er in Nederland verschillende zijn verkocht. Vanaf 1931 werd de Farmall F 30 gebouwd met deze zelfde motor. Deze Farmall serie bevat ook de F 12 en F 20. De zwaardere types W 40 met zes cilinder petroleummotor en WD 40 had een vier cilinder dieselmotor.
Ook werden er hier de rupstrekkers T 40 en TD 40 met uitgevoerd met deze motoren. In 1938 werden er drie nieuwe en moderne Row-crop series geïntroduceerd, de Famall A, de H en de M. Het
kenmerkende van de A was de plaats van de motor links uit het midden, waardoor meer zicht tijdens verplegingswerken werd verkregen. Deze serie werd in 1939 nog een type B en een C en vanaf 1947 nog de Cub toegevoegd. Hiernaast waren de standaard types W 4, W 6, WD 6, W 9 en de WD 9.
De rupstrekkers waren als TD 6, TD 9, TD 14, TD 18 en TD 24 verkrijgbaar. In de jaren vijftig had International al 3 fabrieken in Europa waardoor er in Nederland minder trekkers vanuit Amerika werden in gevoerd. Het type 806 D werd in ons land geïntroduceerd.
Hierna kwamen er in 1967 nog hydrostatische aangedreven trekkers uit zoals de IH 656 en later de Hydro 100. Pas na 1975 kwam de Hydro 574 en de Hydro 844, maar hier was weinig belangstelling voor.
In de jaren 70 en 80 zijn er nog wel de zwaardere trekkers in Europa ingevoerd.
John Deere was al vanaf 1837 bekend als fabrikant van stalen ploegen.
In 1918 werd de Waterloo Company overgenomen die al in 1892 een voertuig gebouwd had met een benzinemotor. Tot 1924 bleef de naam Waterloo Boy gehandhaafd. De John Deere type D uit met de
radiateur dwars op het frame geplaatst boven de vooras. Deze was speciaal bedoeld voor dorswerkzaamheden. Dit type bleef tot 1953 in productie. Er zijn 160.000 stuks van gemaakt.
In 1929 verscheen het type G en in 1934/’35 volgden in ons land de bekende types A en B in verschillende uitvoeringen met de liggende twee cilinder dwarsgeplaatste watergekoelde viertact
kopklepmotor en liep op petroleum.
Het frame was langer uitgevoerd en was veel aandacht besteed aan de verstelbare spoorbreedte.
In 1949 kwam de eerste dieselmotor in de R, deze werd gestart met een kleine benzinemotor. John Deere is dit principe tot 1960 trouw gebleven.
Daarnaast werd er een klein aantal standaard trekkers type AR geleverd. In 1947 werd het type M uitgebracht als opvolger van het reeds in 1937 gebouwde type L. Het type MC was een kleine
rupstrekker met de dezelfde motor.
Deze serie werd opgevolgd door de 40-serie. Alle trekkers van John Deere hebben de bekende groene kleur met gele wielen. Dat is op de dag vandaag nog zo. Het bedrijf Louis Nagel werd opgericht in 1873 te Arnhem en verkreeg in 1950 de distributierechten voor Lanz tractoren. Toen, in 1956, Lanz werd overgenomen door de Amerikaanse machine- en tractorfabrikant John Deere, verwierf Louis Nagel de distributierechten van dit merk. John Deere groeide uit tot de grootste producent in zijn sector wereldwijd en, met Louis Nagel als importeur, tot marktleider in Nederland. Louis Nagel zou uiteindelijk 54 jaar lang importeur van John Deere blijven. De zwaardere tractoren worden nog steeds in Amerika gebouwd.
De Leader Tractor Company in de staat Ohio heeft vanaf 1913 trekkers gefabriceerd, zij het niet in grote aantallen. Na 1945 heeft men serieus geprobeerd met een trekker, grotendeels samengesteld met aangekochte componenten. De benzine/petroleummotor was een viercilinder Hercules I X B 5. In 1948 heeft de firma. Landré en Glinderman er enkele geïmporteerd in Nederland.
Kwam tot stand door een fusie van bekende fabrikanten van landbouwmachines. De Twin City en Minneapolis zijn gestart in 1911 met de trekker fabricage. Het uiterlijk van de eerste trekkers leek nog veel op de stoomtrekkers die ze vanaf 1904 gebouwd hadden.
In de jaren dertig kwam M-M als eerste met een trekker voorzien van een comfortabele cabine. Tot 1948 is M-M niet in ons land vertegenwoordigd; in dat jaar nam Louis Nagel in Arnhem het agentschap op zich. De meeste M-M petroleum motoren hadden horizontale geplaatste zijkleppen met lange tuimelaars. Deze werden zonder stoters rechtstreeks bediend door een laag gelegen nokkenas. De trekkers hadden een goede reputatie, de gele kleur werd echter niet door iedereen gewaardeerd.
Er waren 4 typen, RTE, ZAE, UTS en de GTA. Zij konden in standaard en in rop-crop uitvoering worden geleverd.
De broers Steiger ontwikkelen op hun landbouwbedrijf in de jaren vijftig een zware trekker met vierwielaandrijving en met knikbesturing. Na de productie in een schuur op de boerderij wordt deze begin jaren zestig overgebracht naar Fargo, in Noord Dakota. Het aantal typen steigertrekkers wordt groter en krijgt namen van allerlei roofdieren.
De toenemende belangstelling in Europa blijft bij Steiger niet onopgemerkt. In mei 1976 brengt de Cehave Veghel de Cougar III ST 270 naar de werktuigdagen in Liempde. De zescilinder Cat-motor heeft een vermogen van 270 pk, later komt de Panther lll ST 325 naar Europa. Bij een demonstratie in september 1977 worden er een aantal nieuwe types gelanceerd zoals de Tiger ST 450, deze is voorzien met een Cummins zescilinder turbomotor goed voor 450 pk. Steiger bouwt ook voor andere merken zoals Ford en Case IH.
Oliver ontstond in 1929 door samen gaan van verschillende fabrikanten. Vanaf 1930 kreeg de firma de naam Oliver-Hart-Parr, in 1937 vervangen door Oliver.
Toen het centraal bureau in Rotterdam in 1938 de import van de Oliver-trekkers op zich nam werd in eerste instantie de Oliver 70 met een zes cilinder petroleummotor in ons land verkocht. Pas na 1945 kwamen er meer types naar ons land zoals de 60, 70, Rop Crop 70, 80, 88 en 90 en later gevolgd door de gemoderniseerde versies 66, 77, 88 en 99. Alle Oliver-trekkers hadden tot 1950 petroleummotoren. De Oliver Corporation werd in 1960 opgenomen in de White motor Company.
Het concern White kocht bij Same trekkers in, om in Europa de Oliver in de bekende groen witte Oliver-kleuren te kunnen leveren.
Deze waren allemaal een kopie van Same trekkers uit Italië met de bekende drie- en viercilinder luchtgekoelde motoren.
Cebeco uit Steenwijk verkocht deze trekkers en was onderdeel van het White-concern. Later in 1964 werd dit overgedragen aan de NV Massee en zoon met vestigingen in Goes en Zwolle. In 1970 kreeg O de Leeuw in Zwolle het importeur schap van White in handen.
White maakte zowel zware conventionele als kniktrekkers. In 1975 werd de zware lijn Amerikaanse kniktrekkers in Nederland gelanceerd. De presentatie trok veel belangstelling, niet alleen vanwege de zilvergrijze kleur, maar ook het concept met veel gewicht op de vooras was sterk afwijkend. De geleverde motoren de zes cilinder van White en de V8 van Caterpillar.
De Willys Overland Company in Toledo in Ohio is ontstaan uit een fusie van de beide automobielfabrikanten. Gedurende de Tweede Wereldoorlog werden er enorme aantallen Jeeps voor militair gebruik gefabriceerd. Na de oorlog bleek deze een zeer succesvolle lichte terreinauto te zijn met vierwielaandrijving.
Er werd in korte tijd een landbouwversie met een aangepast transmissie, een grotere radiateur, een hefinrichting en een aftakas ontwikkeld. De Jeeps waren minder geschikt voor de grondbewerking, daartegen wel voor licht oogst- en transportwerk. Ze werden ook veel gebruikt bij het melken en als servicewagen.
Copyright © S.T.T.A. 2010 - 2025